Een korte mijmering over het boek drukken ...

De drukpers


Elke ochtend, exact om zeven over vier, begon de oude drukpers in de kelder vanzelf te draaien, ook al was er niemand die hem bediende en had er sinds 1993 officieel geen bestelling meer plaatsgevonden. Jan, de eigenaar van Drukkerij Zeeman, had al jaren geleden het stekkerblok uit het stopcontact getrokken — niet uit angst, maar uit eerbied. De pers leek niet zozeer papier te bedrukken als wel herinneringen op te roepen: vergeelde receptenboeken die nooit waren uitgebracht, dichtbundels van dichters die nooit geboren waren, handleidingen voor machines die nooit hadden bestaan. Elke ochtend lag er iets anders op het uitvoerblad: een reisgids naar een stad die niet op kaarten stond, een proefschrift zonder auteur, een kinderboek waarin het kind zelf de lezer leek te onderwijzen. Jan borg ze op in een kast zonder sleutel. Wat de machine drukte, zo meende hij, was niet bedoeld om gelezen te worden — slechts om te bestaan.


Hij had het ooit aan een stagiair verteld, die tussen twee printerstoringen door iets te jolig had gevraagd of die kelder “echt nog wat deed”. Jan had geknikt en gezegd: "Meer dan je denkt." De jongen had gelachen zoals jonge mensen lachen als ze niet luisteren. Sindsdien had Jan niemand meer beneden toegelaten.


De kelder was koel, niet koud. Er hing een geur van linnen papier, metaal en iets dat leek op nat gras na een korte regenbui — hoewel het er al jaren niet gelekt had. De pers zelf stond daar als een beest in slaap, met de houding van iets dat zich bewust is van zijn eigen kracht, maar weigert het te demonstreren aan wie daar niet voor gebouwd is.

Soms, heel soms, durfde Jan te bladeren in wat de machine die ochtend had uitgespuwd. Nooit langer dan één pagina. Want daarna — altijd — herkende hij iets. Een zinnetje uit een droom. Een naam die hij ooit gefluisterd had in zijn slaap. Een kindertekening die hij in de jaren ’80 uit een prullenbak had gevist omdat het hem aan iets herinnerde dat hij niet meer wist.


Vrijdag verscheen er een boek met een rode kaft en de titel De Laatste Oplage. Hij durfde het niet te openen. Die avond droomde hij van een boekhandel zonder deuren, waar mensen boeken vastpakten die zich openden op de bladzijde die ze wilden vermijden. Op de muur stond: Wat gedrukt is, blijft bestaan. Hij werd wakker met inkt aan zijn vingers.


Het begon op een dinsdag die niet bijzonder was. Geen storm, geen vallende sterren, geen klok die stilstond. Alleen een envelop op de mat, met één regel in gebroken, schuin gezette letters:
We hebben u gevonden.
Er stond geen afzender op, geen postzegel. Jan borg het kaartje bij de rest — tussen het kinderboek met lege bladzijden en de handleiding voor een machine die bloemen kon sorteren op geurherinnering.


De dag erna roken de ruimtes anders. Alsof het papier vers geperst werd, nog voordat hij de snijmachine had aangeraakt. En in de kelder draaide de pers niet meer om zeven over vier, maar de hele dag door — zonder papierinvoer, zonder digitale aansturing. De uitvoer stapelde zich op: magazines drukken in vier kleuren, softcover boeken met opmaak alsof ze uit iemands diepste nachtdroom kwamen, reisgidsen naar plekken die inmiddels bestonden.

Tegen het eind van de week verschenen er mensen. Geen klanten, geen vertegenwoordigers. Gewone mensen, die hun hoofd om het hoekje staken en vroegen of ze hun eigen boek konden laten drukken. Sommigen brachten een usb-stick, anderen kwamen met handgeschreven notitieboekjes vol dichtregels, thrillers, biografieën van overleden huisdieren. Eén vrouw had een compleet studieboek over vergeten zeeën, een ander vroeg of Jan ook proefschriften in kleine oplage kon doen. Een man, die volgens zijn identiteitskaart sinds 2006 overleden was, bracht een stapel papier met de titel “Zelf een boek uitgeven – een handleiding”.


Jan zei ja. Niet uit overtuiging, maar omdat alles in het gebouw zelf dat leek te vragen. Hij liet zijn oude offsetrollen vervangen, nam een nieuwe digitale printer in gebruik voor het printen van herdrukken en begon het inbinden uit te besteden aan een onbekend adres dat elke avond zendingen ophaalde en nooit vragen stelde. Zelfs kinderboeken drukken werd routine, sommige geschreven door kinderen zelf, die alleen hun voornaam opgaven en verdwenen voor je hun handschrift kon bestuderen.


Na maanden stond er een bord aan de gevel:

Boekdrukkerij Zeeman — Groot in kleine oplage.

En elke ochtend, om zeven over vier, draaide de pers nog steeds. Niet langer als herinnering, maar als begin.



Epiloog


Op een ochtend in november, precies een jaar nadat de eerste anonieme envelop was bezorgd, viel er opnieuw iets op de mat. Geen kaart, geen bestelling. Een boek.


Hij herkende de kaft meteen: sobere typografie, donker linnen, geen titel. Jan streek er met zijn hand overheen en voelde een lichte trilling in het papier, alsof het nog niet helemaal gedrukt was, of nog gedrukt wilde worden. Hij opende het op de eerste bladzijde. Er stond slechts één zin:

“Wat gedrukt is, kan pas verdwijnen als het gelezen is.”


Hij glimlachte. De pers in de kelder stond stil die ochtend — voor het eerst in maanden. Buiten dwarrelden flarden stoom uit de schoorsteen van de offset, waar grote oplages van een kookboek lagen te drogen naast een hardcover biografie en een magazine over vergeten ambachten. De POD-printer zoemde rustig op de achtergrond. Een bundel met kinderverhalen werd ingevoerd — door een jongetje van negen dat zijn eigen tekeningen op A4 had meegebracht. Jan had er niets op aan te merken gehad.


Later die middag bracht een onbekende vrouw een roman die nergens mee te vergelijken was. Ze vroeg niet wat het kostte. Ze vroeg alleen:
“Wilt u het drukken?”

Jan knikte.
“Ik druk alles wat nog gelezen wil worden.”

En dat was, zoals altijd, meer dan je dacht.